31551 |
polijsten |
polieren:
polīrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het metaal met fijn schuurmateriaal glad en glanzend maken. Het polijsten kan gebeuren met behulp van schuurlinnen, een polijstvijl, met polijstpoeder of met polijstpasta. Zie ook deze lemmata. De invuller uit Q 83 vermeldt ook het gebruik van staalwol (stuǝlwǫl) bij het polijstwerk. [N 64, 55a; monogr.]
II-11
|
31074 |
polijstijzer |
polierijzer:
polīrīzǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Een lang gebogen ijzer met twee handvatten waarmee men de zool met was glimmend poetst. Zie afb. 61. [N 60, 136]
II-10
|
31553 |
polijstpoeder |
wener kalk:
wīnǝr kalǝk (Q121c Bleijerheide)
|
Poedervormige stof waarmee metaal gepolijst wordt. Als polijstpoeder worden onder meer gebruikt: gebrande, ongebluste steenkalk of Wener kalk, dodekop, tinas, beenderas, krijt en lampenzwart (Kuyper, pag. 434 ev.). Dodekop is een rode verfstof die bijna geheel uit ijzeroxyde bestaat en ook voor polijstwerk gebruikt kan worden. Zie ook het lemma "droge verfstoffen" in Wld II.9, pag. 186-188. [N 64, 57b; N 66, 37c; N 66, 39]
II-11
|
19482 |
pollepel |
potlepel:
poͅtlɛfəl (Q121c Bleijerheide)
|
pollepel
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
pols (Q121c Bleijerheide),
póls (Q121c Bleijerheide)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18292 |
polsmof |
stuik:
vgl. Kerkrade Wb. (p. 262): sjtoech, polswarmer (+ afb. p. 262). Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof.
stoech (Q121c Bleijerheide)
|
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
appelschimmel:
apǝlšømǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
29093 |
pompen, vermaken |
anderen:
ɛndǝrǝ (Q121c Bleijerheide),
veranderen:
veranderen (Q121c Bleijerheide)
|
Vermaken van kleding. Aangeven van aan te brengen veranderingen in verband met niet goed passen (Meima I, pag. 6). [N 59, 190a; N 62, 21b; MW]
II-7
|
31183 |
pompenmaker |
pompenmaker:
pompǝmɛxǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Koperslager die zich vooral toelegt op het vervaardigen en plaatsen van waterpompen. Toen in L 329 de waterleiding haar intrede deed, bleef daar aanvankelijk pompenmaker het woord om een loodgieter aan te duiden; thans wordt het woord in deze betekenis vrijwel niet meer gebruikt. [N 66, 56; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
31649 |
pomphaak |
pompenhaak:
pompǝhǫǝk (Q121c Bleijerheide)
|
Lange ijzeren stang met kop en haak waarmee men het slot van een pomp kan openen. De zuiger van de pomp dient daartoe eerst verwijderd te worden. De pomphaak wordt gebruikt bij herstellingen of, bij vriesweer, om de pomp te laten leeglopen. Zie ook afb. 243. [N 64, 134a; N 66, 50a]
II-11
|