19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
aardappelsmetsje:
äepels-metsje (Q121c Bleijerheide)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
sjum’mel (Q121c Bleijerheide)
|
schimmel
III-4-3
|
30839 |
schimmelen |
schimmelen:
šømǝlǝ (Q121c Bleijerheide),
uitslaan:
ūsšloa (Q121c Bleijerheide)
|
Met schimmel bedekt raken, beschimmelen, gezegd van het vetleer. "Leder, in vochtige plaatsen opgestapeld, is blootgesteld aan beschimmeling, die het weefsel soms volledig vernietigt, gemakkelijk doet scheuren en breken. Om de schimmel van bovenleder te verwijderen, dient men het aan de lucht bloot te stellen; indien de slechte weersgesteldheid zulks niet toelaat, moet men het leder in verwarmde plaatsen onderbrengen, om het aldus te drogen." (Aras II, pag. 122-123). [N 60, 12]
II-10
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
[lex.var.?]
vos-jesjieër (Q121c Bleijerheide)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
sjong (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide)
|
Hoe noemt u in het algemeen het meestal leren voetbekleedsel met hak dat tot iets hoger dan de enkels kan komen (schoen?) [N 60 (1973)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
schoensborstel:
šoͅŋs˂bøštəl (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide),
wiksborstel:
wieksbüschtel (Q121c Bleijerheide)
|
De borstel voor het poetsen? [N 60 (1973)] || schoenborstel
III-1-3, III-2-1
|
18464 |
schoenen blinken |
verven:
verve (Q121c Bleijerheide),
zwartsen:
sjwetse (Q121c Bleijerheide)
|
Hoe zegt u: We zullen de schoenen (althans bepaalde delen [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18465 |
schoenen poetsen |
oppoetsen:
oppoetse (Q121c Bleijerheide),
wiksen:
weksə (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide),
wiksə (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide)
|
Hoe noemt u een laatste poetsbewerking van de schoen met borstels en zachte doeken om hem zijn diepste glans te geven? (ophalen, siffen?) [N 60 (1973)] || schoenen poetsen
III-1-3, III-2-1
|
31122 |
schoenenophaler |
loopjong:
loafjoŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De persoon die, door de baas uitgezonden, op het eind van de week de verschillende schoenmakers afgaat om gemaakte schoenen mee naar de winkel te nemen. [N 60, 218b]
II-10
|