31889 |
schuurblok, schuurkurk |
schuurblok:
šūrblǫk (Q121c Bleijerheide)
|
Houten of kurken blokje waar het schuurpapier omheen wordt gewikkeld tijdens het schuren. Zie ook het lemma ɛschuurblokɛ in wld II.9, pag. 206.' [N 53, 148b; monogr.]
II-12
|
31143 |
schuurmachine, schrooimachine |
schuurmachine:
šūrmašiŋ (Q121c Bleijerheide)
|
Moderne machine waarme men schuurt en schrooit. Ze bestaat uit een as waaromheen rollen met schuurpapier zitten. De schuurmachine is meestal gecombineerd met de uitpoetsmachine. Zie het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243b; N 60,243a]
II-10
|
30685 |
schuurpapier |
glaspapier:
jlāspapīr (Q121c Bleijerheide),
schuurpapier:
šūrpapīr (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide,
Q121c Bleijerheide),
smergel:
šmerjǝl (Q121c Bleijerheide),
šmeŋǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Het sterke papier met grof oppervlak waarmee men het leeroppervlak gladmaakt. [N 60, 120a] || Stevig papier waarop korrels schurend materiaal zijn aangebracht. Het schuurmateriaal van schuurpapier wordt normaal onderverdeeld in grove, middel en fijne korrel. Daartussen bestaan nog diverse gradaties, die worden uitgedrukt in nummers die ongeveer overeenkomen met het aantal korrels per vierkante centimeter. Zie ook de lemmata "schuurpapier" en "waterproof-schuurpapier" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II. 9, pag. 205. [N 33, 233; N 33, 234; N 64, 56a; N 64, 56c; monogr.] || Stevig papier waarop korrels schurend materiaal, bijvoorbeeld gemalen glas, zand, amaril of carborundum zijn aangebracht. Zie ook het lemma ɛschuurpapierɛ in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in WLD ii.9, pag. 205.' [N 53, 148a; monogr.] || Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.]
II-10, II-11, II-12, II-9
|
31146 |
schuurrol |
schuurrol:
šūrrǫl (Q121c Bleijerheide)
|
Rol met schuurpapier, onderdeel van de gecombineerde machine. [N 60, 243c]
II-10
|
31894 |
schuurtafel |
vaardis:
vārdøš (Q121c Bleijerheide)
|
Het beweeglijke, glijdende deel van de bandschuurmachine waarop het te schuren werkstuk gelegd wordt. Zie ook afb. 62. [N 53, 149d]
II-12
|
19369 |
schuurtje |
schop:
šoͅp (Q121c Bleijerheide)
|
schuurtje
III-2-1
|
19706 |
schuurzand |
schuurzand:
šūrzaŋk (Q121c Bleijerheide)
|
schuurzand
III-2-1
|
27642 |
sein voor begin en einde van de schaft |
toet:
tȳt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
vier maal:
vęjǝr mōl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia])
|
Het begin en einde van de schafttijd kon op bepaalde manieren aangegeven worden. Volgens de informanten van Q 15, Q 33, Q 35 en Q 113 sloeg men vier maal op de leiding of men knipperde vier maal met licht getuige de informanten van L 426, Q 15 en Q 33. Ook woordtypen als "vier maal" en "vier aan vier" duiden op een dergelijk sein. Verder werd er met een elektrische hamer een bel geluid volgens de informant van Q 202 en duiden de woordtypen "opkloppen" en "afkloppen" respectievelijk op het begin en het einde van de schafttijd. [N 95, 54]
II-5
|
27301 |
seinbel |
aanslag:
ašlāx (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
klopper:
klø̜pǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schachtschel:
šātšɛl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schel:
šɛl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De bel waarmee de seingever seinen kan geven aan de ophaalmachinist. Zo kan hij doorgeven of de liftkooi omhoog of omlaag moet en met welke snelheid dit moet gebeuren. [N 95, 92; monogr.]
II-5
|
28365 |
seinfluit |
alarmfluit:
alarmflø̄t (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
seinfluit:
sęjnflø̄t (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
signaalfluit:
sinjālflø̄t (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden])
|
De signaalfluit die bij transportmiddelen aanwezig is en waarmee geseind kan worden. Aan de signaalfluit is een kabel bevestigd die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en het mogelijk maakt op ieder punt van de pijler seinen te geven. [N 95, 668]
II-5
|