31118 |
slob |
slob:
šlup (Q121c Bleijerheide)
|
De overbodige ruimte van het boventuig in de inschot of ter hoogte van het hol. [N 60, 30a]
II-10
|
18503 |
slob [wld ii.10, p. 58] |
slob:
sjloep (Q121c Bleijerheide)
|
Hoe noemt u de overbodige ruimte van het boventuig, in de inschot of ter hoogte van het hol (slob)? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31119 |
slobben |
sloffen:
šlufǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Te veel of overbodige ruimte hebben of niet goed aansluiten, gezegd van schoenen. [N 60, 30b; N 60, 30c]
II-10
|
18445 |
slobben [wld ii.10, p. 58] |
sloffen:
sjloeffe (Q121c Bleijerheide)
|
Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
slobkous:
slop kouse (Q121c Bleijerheide)
|
voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30217 |
slof |
slob:
šlub (Q121c Bleijerheide),
šlup (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide)
|
De verdikking aan de onderdrempel van een schuifdeur waarin de onderrolsloten worden ingelaten. [N 55, 32b] || Houten blok dat op de moerbalk wordt aangebracht, wanneer twee standvinken boven elkaar dienen te worden geplaatst. De bovenste standvink wordt met een pen in de slof ingelaten. [N 54, 120b] || Hulpstuk dat over twee of meer ribben van de balklaag wordt aangebracht om het spantbeen te dragen. De slof wordt toegepast als de plaats van het gebint niet overeenkomt met de ligging van een zolderbalk of als de balklaag dwars ligt op de richting van het gebint. [N 54, 169a]
II-9
|
17695 |
slokdarm |
slons:
šlons (Q121c Bleijerheide)
|
Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
lodder:
lod’der (Q121c Bleijerheide),
schlampig (du.) juultje:
E sjlampieg joelsje (Q121c Bleijerheide),
E sjlam’pieg joelsje (Q121c Bleijerheide),
schmuddelig (du.) wijf:
E sjmoed¯delieg wief
sjmoed’delieg wief (Q121c Bleijerheide),
tante gudula:
ing tant joedela (Q121c Bleijerheide),
troela:
troel’la (Q121c Bleijerheide)
|
een slordig vrouwmens || een slordige vrouwmens || slons || slordige, soms brutale vrouw || vuil, onzindelijk
III-1-4
|
19315 |
slordig |
klommelig:
kloe’melieg (Q121c Bleijerheide),
schlampig (du.):
sjlam’pieg (Q121c Bleijerheide)
|
slordig
III-1-4
|
29019 |
slordig, verkeerd naaien |
niet perfect naaien:
net pǝrfɛk niǝnǝ (Q121c Bleijerheide)
|
[N 62, 25; MW]
II-7
|