30462 |
blind spijkeren |
blind nagelen:
bleŋk nɛǝlǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Zo spijkeren dat de nagels onzichtbaar blijven. Bij houten vloerdelen met messing en groef wordt de nagel daartoe in de messing geslagen. De groef van het volgende vloerdeel dekt de nagel vervolgens af. [N 54, 140]
II-9
|
30447 |
blind verankeren |
blind verankeren:
bleŋk ˲vǝraŋkǝrǝ (Q121c Bleijerheide),
verblinden:
vǝrbleŋǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Een anker dusdanig in een muur aanbrengen, dat geen van de onderdelen ervan zichtbaar is. De sleutel van het anker, die in een dergelijk geval van plat staafijzer is gemaakt, wordt dan in de muur vastgemetseld. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata 'Anker', 'Schieter' en 'Veer'. [N 54, 122b; N 31, 39]
II-9
|
27831 |
blinde galerij |
blinde baan:
bleŋ bān (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Korte, doodlopende mijngang. Volgens de invuller uit Q 121 werd de "blinde baan" tot in de twintiger jaren gebruikt op plaatsen die moeilijk met vulstenen opgevuld konden worden. De blinde galerijen liepen evenwijdig aan toe- en afvoergalerij en stonden haaks op het pijlerfront. Later, toen de blaasopvulling geperfectioneerd was, werd het systeem niet meer toegepast. De variant køtsak wordt slechts zelden gebruikt (Vanwonterghem pag. 96). [N 95, 394 add.; Vwo 263]
II-5
|
29006 |
blinde naad |
blinde naad:
bleŋ noat (Q121c Bleijerheide)
|
De naad die ontstaat bij het binnenstebuitennaaien. [N 36, 45]
II-10
|
27763 |
blinde schacht, tussenschacht |
blind schachtje:
bleŋ šēǝtjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
blinde schacht:
bleŋǝ šāt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
nevenschachtje:
nę̄ǝvǝšę̄ǝtjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
tussenschacht:
tøšǝšāt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
zenkschacht:
zɛŋkšāt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Een schacht die niet aan de oppervlakte uitmondt. Een dergelijke schacht wordt aangelegd om steenkoollagen te ontsluiten die tussen de verdiepingen zijn gelegen, en soms voor ventilatie- of vervoersdoeleinden. Zo merkt de respondent uit Q 3 voor de mijnen uit Winterslag en Waterschei op dat de "stortkoker" een blinde schacht is waar kolen en steen door afgevoerd worden en de "luchtschouw" een blinde schacht die uitsluitend wordt gebruikt voor de luchtverversing. Het verschil tussen een opbraak of een neerbraak en een tussenschacht was in de Nederlandse mijnen gelegen in het feit dat in een tussenschacht personenvervoer door middel van liftkooien was toegestaan. [N 95, 78; N 95, 181; monogr.; Vwo 134; Vwo 138; Vwo 206; Vwo 804]
II-5
|
20686 |
blinde vink |
rolletje:
rölsjere (Q121c Bleijerheide)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30338 |
blindenkast |
rabat:
rabat (Q121c Bleijerheide)
|
De plaats tegen de muur waar de blinden zich in opgevouwen toestand bevinden. [N 55, 67]
II-9
|
25384 |
bloed roeren |
(het) bloed kloppen:
blotklopǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
idiosyncr. ?
blodloes (Q121c Bleijerheide)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedpoetes:
blód’poetes (Q121c Bleijerheide),
bloedworst:
blodwōēsj (Q121c Bleijerheide),
poettes:
poetes (Q121c Bleijerheide),
Verklw. püttes-je Noa ¯t sjlachte óp d¯r poet¯tes joa
poet’tes (Q121c Bleijerheide)
|
bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|