18241 |
te groot zijn |
te vollig zijn:
WNT: Vollig (völlig) sub vol (I).
t is tse völlig (Q121c Bleijerheide)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18247 |
te klein zijn |
spannen:
t spant (Q121c Bleijerheide)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
30078 |
te lood |
snak:
šnak (Q121c Bleijerheide)
|
Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.]
II-9
|
30379 |
te lood afzagen |
op lengte maken:
op lɛŋdǝ māxǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het te lood afwerken van de voorkant van de trappeboom ter hoogte van de eerste trede. [N 55, 89c]
II-9
|
25566 |
te nat |
knets brood:
knɛtš bruǝt (Q121c Bleijerheide)
|
Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|
31897 |
te ver doorschuren |
doorschuren:
dørǝxšūrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Te veel hout wegschuren zodat er ofwel een gat in het fineerhout ontstaat, ofwel witte vlekken gevormd worden in massief hout. [N 53, 155b]
II-12
|
29095 |
te wijd |
te vollig:
tsǝ vø̜lǝx (Q121c Bleijerheide)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
33793 |
teelballen, testes |
bollen:
bø̜l (Q121c Bleijerheide),
kloten:
kluǝtǝ (Q121c Bleijerheide)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
piezel:
pizǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tsíən (Q121c Bleijerheide),
zieən (Q121c Bleijerheide)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|