| 17620 |
tong |
tong:
tsoŋ (Q121c Bleijerheide),
tsǫŋ (Q121c Bleijerheide),
tsong, vgl. du. Zunge
tsŏng (Q121c Bleijerheide),
zong (Q121c Bleijerheide)
|
De gemetselde afscheiding tussen twee rookkanalen in een schoorsteen. De term 'wang' (L 270) wordt doorgaans gebruikt voor de zijmuren van een uitgebouwd rook- en/of wasemkanaal. [N 32, 25c; monogr.] || De leren lap in rijgschoenen die de wreef bedekt. [N 60, 24] || tong [DC 01 (1931)]
II-10, II-9, III-1-1
|
| 18231 |
tong van een schoen |
tong:
tsong (Q121c Bleijerheide)
|
De leren lap in rijgschoenen, die de wreef bedekt (tong) Zie bij tek. 3. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
| 20893 |
tongenworst |
tongenworst:
tson’gewoeësj (Q121c Bleijerheide)
|
tongeworst
III-2-3
|
| 30128 |
tongewelf |
cirkelgewelf:
serkǝljǝwø̜lǝf (Q121c Bleijerheide),
rond gewelf:
roŋk jǝwø̜lǝf (Q121c Bleijerheide)
|
Gewelf waarvan de dwarsdoorsnede een halve cirkel of een ellips is. [N 32, 22b]
II-9
|
| 32055 |
toognagel |
toogstift:
tsǭxštef (Q121c Bleijerheide)
|
De ijzeren nagel waarmee de twee delen van een pen-en-gatverbinding bij elkaar worden gedreven. Zie ook afb. 141. [N 54, 64e; monogr.]
II-12
|
| 32056 |
toogpin |
houtnagel:
hōtsnāl (Q121c Bleijerheide),
toognagel:
tsǭxnāl (Q121c Bleijerheide)
|
De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
| 29108 |
tornen |
losmaken:
lǫsmāxǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
| 28362 |
torpedo |
kugel:
kǫwǝl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
torpedo:
torpedo (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Het gewicht dat, nadat de remschijftransporteur is verplaatst, door de leidpijp naar beneden wordt gelaten. Wanneer de torpedo beneden is aangekomen, wordt de transportketting eraan vastgemaakt en het geheel kan dan door de machine naar boven worden getrokken. [N 95, 666]
II-5
|
| 22025 |
tortelduif |
lachduif:
laach’doef (Q121c Bleijerheide)
|
tortelduif
III-4-1
|
| 32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
zeel:
zēl (Q121c Bleijerheide)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|