27830 |
tussengalerij |
deelstrek:
dēlštrɛk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
nevenstrek:
nēǝvǝštrɛk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Waterschei])
|
Galerij die in de strijrichting van de koollaag wordt gedreven tussen twee verdiepingen in. [N 95, 375; monogr.]
II-5
|
30998 |
tussenzool |
tussenzool:
tøšǝzoal (Q121c Bleijerheide)
|
Een dunne zool die van binnen in de schoen gewerkt is en die tussen de eigenlijke zool en de binnenzool ligt. [N 60, 171a]
II-10
|
18471 |
tussenzool [wld ii.10, p. 40] |
tussenzool:
tusjezoal (Q121c Bleijerheide)
|
Een dunne zool die van binnen in de schoen gewerkt is en tussen de eigenlijke zool en de binnenzool ligt? (tussenzool?) Vgl. tek. 88. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
29028 |
tweede pas |
tweede pas:
tswęjdǝ pas (Q121c Bleijerheide)
|
[N 59, 76b]
II-7
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
tswieëling (Q121c Bleijerheide),
tweelingsschaap:
twileŋsšoǝf (Q121c Bleijerheide)
|
De woordtypen tweeling, tweerling, kweeling, koppel en de meervoudige begrippen als twee lammetjes duiden op twee schapen, maar tweelingslam, tweelinglam, tweelingslammetje, tweelingsschaap en tweerlinglam wijzen op één lam van een tweeling. [N 77, 138; N 70, 4] || tweeling
I-12, III-2-2
|
30096 |
tweesteense muur |
tweestenese muur:
tswęjštęŋs m ̇ūr (Q121c Bleijerheide)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.]
II-9
|
30327 |
tweevleugelraam |
tweevleugelsvenster:
tswęjvlyǝjǝls˲venstǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Raam met twee draaiende delen die naast elkaar in de raamopening passen. De twee vleugels zijn daarbij gelijk van afmeting. [N 55, 56]
II-9
|
24495 |
twijg, jonge tak |
vits:
viets (Q121c Bleijerheide)
|
twijg
III-4-3
|
29136 |
twijnen |
ineendraaien:
enę̄driǝnǝ (Q121c Bleijerheide),
tweernen:
tswirnǝ (Q121c Bleijerheide),
twijnen:
twēnǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het in elkaar draaien van hennepvezels tot een draad. [N 60, 197a] || Twee of meer enkel gesponnen draden tot één garen ineendraaien. Dit deed men om het uitrafelen te voorkomen en sterk garen te krijgen. [N 34, D add.; N 48, 77b; Gi 1.IV, 39]
II-10, II-7
|
33597 |
ui, ajuin |
un-lauch:
ul’lieg (Q121c Bleijerheide)
|
ui
I-7
|