18311 |
uitneembaar frontje |
befje:
befje (Q121c Bleijerheide),
vestje:
vesje (Q121c Bleijerheide)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31062 |
uitpoetsen |
uitpoetsen:
ūsputsǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het met diverse uitpoetsmiddelen bewerken van de schoenen of polijsten van de randen. [N 60, 131b]
II-10
|
31064 |
uitpoetsinkt |
schoenswichs:
šoŋsweks (Q121c Bleijerheide)
|
Leersmeersel dat in recentere tijd het zwartsel is gaan vervangen. De woordtypen wasinkt en was wijzen erop dat de uitpoetsinkt in deze gevallen op een basis van was berust. [N 60, 132b; N 60, 132a]
II-10
|
31144 |
uitpoetsmachine |
uitpoetsmachine:
ūsputsmašiŋ (Q121c Bleijerheide)
|
De machine waarmee men poetst. Meestal is deze gecombineerd met de schuur- en schrooimachine. De informant van Q 253 geeft de volgende beschrijving van een poetsmachine: "De machine bestaat uit een geraamte met een elektrisch aangedreven as van ongeveer 1,50 m lengte met een stel borstels en daarachter en daaronder stofafzuigkappen. Op de as zijn, om de zowat 15 cm, verschillende rollen gemonteerd. Meestal gaat het om een stalen borstel, een of meerdere schuurrollen, een rol bestaande uit op elkaar geperste leerschijven, een gewone borstel, een rol van op elkaar geperste schijven uit doek. Op ieder uiteinde van de as is er telkens een frees om de randen van de schoen te effenen." Zie ook het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243a]
II-10
|
31068 |
uitpoetswas |
polierwas:
polīrwās (Q121c Bleijerheide)
|
De zwarte, bruine of gele was waarmee men de hakken en zijkanten van zolen inwrijft. Het is het laatste werk dat een schoenmaker aan de schoenen te doen heeft: het uitpoetsen van het onderwerk. [N 60, 134a]
II-10
|
25770 |
uitslaan |
de binder maken:
dǝr bindǝr māxǝ (Q121c Bleijerheide),
een opreet maken:
ęnǝ opres māxǝ (Q121c Bleijerheide),
uitslaan:
ūsšlǫǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Alvorens men het dak opzet, wordt het gebint eerst op de grond of op papier op ware grootte uitgetekend. Deze uitslag stemt overeen met de doorsnede van de kap. De uitslag dient als model om de balken af te schrijven. [N 54, 150b] || Een onderdeel van een werkstuk in volle grootte op papier uittekenen. Zie ook het lemma "uitslaan" in Wld II.9, pag. 103. [N 64, 91; N 66, 27] || Vóór het maken van een trap een plattegrond ervan op ware grootte tekenen, bijvoorbeeld op een schot of op de vloer. Met uitzondering van de rechte steektrap wordt voor iedere trap altijd een plattegrond getekend. [N 55, 95a]
II-11, II-9
|
30387 |
uitslag |
plattegrondreet:
platǝjroŋkres (Q121c Bleijerheide)
|
Tekening op ware grootte van een trap. [N 55, 95b]
II-9
|
31047 |
uitsteken |
uitsteken:
ūsštęxǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het wegsnijden van alle uitstaande oneffenheden aan de rand van de binnenzool, de loopzool en de hak, met behulp van een randsteekmes. [N 60, 116b; N 60, 116c]
II-10
|
28174 |
uittrekkende schacht, uitstromingsschacht |
uittrekkende schacht:
ūstrɛkǝndǝ [schacht] (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
uitzuigschacht:
ūszūxšāt (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De schacht waarlangs de verbruikte lucht het ondergronds gedeelte van de mijn verlaat. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Intrekkende Schacht en Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 206; monogr.]
II-5
|
29925 |
uitvoerder |
baas:
bās (Q121c Bleijerheide),
meester:
mēstǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|