e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vliegennet vliegennet: vlęi̯ǝnęts (Bleijerheide) Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10
vliegenraam, hor vliegendraad: vleͅi̯ədroͅat (Bleijerheide) vliegengaas III-2-1
vlier heulenteer: hul’leter (Bleijerheide), heulenteerstruik: hul’letersjtroech (Bleijerheide), kershout: kieës’hoots (Bleijerheide) vlier || vlierstruik III-4-3
vliermerg fluitenkaas: fleu’tekieës (Bleijerheide), heulenteerkaas: hul’leterkieës (Bleijerheide) vliermerg || vlierstruikmerg III-4-3
vlinder miepmop: miep’mop (Bleijerheide) vlinder III-4-2
vlinderdasje strikje: striksj-je (Bleijerheide) vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3
vlo (enk.) mensenvlo: idiosyncr.  eng minsje vloe-e (Bleijerheide), vlo: vloeë (Bleijerheide), idiosyncr.  vloe-e (Bleijerheide) mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vlun: idiosyncr.  vlüü-e (Bleijerheide) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg water: wasǝr (Bleijerheide) Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b] II-1
vloer gebinte/gebint: jǝbøn (Bleijerheide), vloer: vlūǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Emma]), wand: waŋk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), zool: zōl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Julia]) De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834] || Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-5, II-9