27806 |
voorbereidingsploeg |
voorbereidingsploeg:
vyǝrbǝręjdeŋsplox (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Julia]),
voorrichtungsploeg:
vȳrrixtuŋsplox (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia])
|
[N 95, 177; N 95, 176; monogr.]
II-5
|
27805 |
voorbereidingspost |
voorbereidingspost:
vyǝrbǝręjdeŋspǫs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
voorrichtungspost:
vyǝrrixtuŋspos (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia])
|
Front van de galerij waar de voorbereidingsploeg de galerij verder in de koollaag en het gesteente drijft. [N 95, 176; monogr.]
II-5
|
30919 |
voorblad |
voorblad:
vȳrblat (Q121c Bleijerheide),
voorstuk:
vȳrštøk (Q121c Bleijerheide)
|
Het voorste gedeelte van het overleer. Dit kan bestaan uit één deel, het voorblad, of uit twee delen, de neus en het voorblad, enzovoorts. In dit laatste geval is het voorblad dus niet het allervoorste gedeelte van het bovenleer, maar het deel dat op de bovenkant van de voet ligt, vlak achter de neus. Zie afb. 20. [N 60, 23; N 60, 21c]
II-10
|
18443 |
voorblad [wld ii.10, p. 24-25] |
voorblad:
vuurblad (Q121c Bleijerheide),
voorstuk:
vuursjtuk (Q121c Bleijerheide)
|
Het voorste gedeelte van het overleer: de neus met de vleugels (voerblad, voorst, veursten?) Zie tek. 23. [N 60 (1973)] || spiegel? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31942 |
voorboren |
voorboren:
vȳrbǫarǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Met een dun boortje een gaatje boren, ten einde een geleiding te verkrijgen voor een dikkere boor of om te voorkomen dat het hout gaat splijten bij het spijkeren of schroeven. [N 53, 180b]
II-12
|
19767 |
voordeur, huisdeur |
huisdeur:
hūs˂dy(3)̄r (Q121c Bleijerheide),
voordeur:
vy(3)̄rdy(3)̄r (Q121c Bleijerheide)
|
huisdeur || voordeur
III-2-1
|
27933 |
voorgespannen kap |
voorgespannen kap:
vȳrjǝšpanǝ kap (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
voorspankapje:
vyǝršpankɛpjǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Kap die bij voorgedreven betimmering wordt gebruikt en die gedragen wordt door de aan de reeds bestaande ondersteuning bevestigde voorspanbalken. [N 95, 363; monogr.]
II-5
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
būtǝ[muur] (Q121c Bleijerheide),
gevel:
jiǝvǝl (Q121c Bleijerheide),
gevelmuur:
jiǝvǝl[muur] (Q121c Bleijerheide)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vyǝrhamǝr (Q121c Bleijerheide),
vȳrhamǝr (Q121c Bleijerheide),
zuschläger:
tsušlęǝjǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11, II-9
|
17747 |
voorhoofd |
ster:
schtieər (Q121c Bleijerheide),
štíər (Q121c Bleijerheide),
voorhoofd:
veurhuit (Q121c Bleijerheide)
|
voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|