30246 |
bovendorpel |
bovendorpel:
bōvǝdølpǝr (Q121c Bleijerheide),
gebogen bovendorpel:
jǝbōrǝ bōvǝdølpǝr (Q121c Bleijerheide),
kopstuk:
kǫpštøk (Q121c Bleijerheide)
|
De bovenste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Een getoogde of halfcirkelvormige bovendorpel bestaat uit drie stukken die met behulp van houten klossen van bepaalde vorm aan elkaar worden bevestigd. In L 387 werd een dergelijke klos 'sleutel' ('šlø̄ǝtǝl') genoemd. [N 55, 7d; N 55, 7e]
II-9
|
27661 |
bovengronds |
boveraardig:
boǝvǝrērdix (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Emma]),
ovenop:
oǝvǝnop (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
overaardig:
oǝvǝrēǝdiš (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185]
II-5
|
28269 |
bovenkabel |
kabel:
kābǝl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
zeel:
zēl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De kabel waaraan de beide liftkooien zijn opgehangen. De opgave "ronde kabel" uit Q 12 voor de mijnen in Eisden en Zwartberg duidt erop dat men daar, evenals in de meeste mijnen, voor de bovenkabel een ronde kabel gebruikt. [N 95, 79; monogr.]
II-5
|
25491 |
bovenkant van het brood |
korst:
kuš (Q121c Bleijerheide)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
28262 |
bovenkomen, naar boven gaan |
herop komen:
ǝrop koma (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
opkomen:
opkomǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Eisden]),
uitvaren:
ūs˲vārǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
van ondenin komen:
va oŋǝne komǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De ondergrondse werken verlaten, naar boven gaan. Het woordtype "uitvaren" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn ook gebruikt wanneer men tijdens de dienst naar boven ging, bijvoorbeeld door ziekte of ongeval. Men moest daarvoor een bon hebben, die door de opzichter werd uitgereikt. Zie ook het lemma Iemand Naar Boven Brengen. [N 95, 83; monogr.]
II-5
|
29058 |
bovenkraag |
buitenkraag:
būsǝkrāx (Q121c Bleijerheide)
|
Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a]
II-7
|
30325 |
bovenlicht |
overlicht:
øvǝrlet (Q121c Bleijerheide
[(idem)]
),
vast overlicht:
vas˱ øvǝrlet (Q121c Bleijerheide)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bovərlip (Q121c Bleijerheide),
overlip:
òəvərlìp (Q121c Bleijerheide),
overste lip:
Meest gebruikt.
euvəschte lip (Q121c Bleijerheide)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
alaaf:
alaaf⁄ (Q121c Bleijerheide),
grillig:
jrel⁄lieg (Q121c Bleijerheide),
haargenau:
hoar⁄jenauw (Q121c Bleijerheide),
haide:
hai⁄de (Q121c Bleijerheide),
heftig:
hef⁄tieg (Q121c Bleijerheide),
ongemeen:
ónjemeng⁄ (Q121c Bleijerheide),
zeer:
zier (Q121c Bleijerheide)
|
boven alles || buitengewoon, in hoge mate || hevig || zeer || zeer precies
III-4-4
|
30921 |
bovenneus |
bovenmuil:
boavǝmul (Q121c Bleijerheide)
|
De normale neus, die boven de binnenneus van de schoen zit. [N 60, 81b]
II-10
|