18450 |
bovenneus [wld ii.10, p. 25] |
bovenmuil:
boave-moel (Q121c Bleijerheide)
|
De normale neus die daarboven zit (bovenneus?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30300 |
bovenraam |
overvleugel:
ōvǝrvlyǝjǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Het bovenste, meestal vaste gedeelte van een schuifraam. [N 55, 39c]
II-9
|
30280 |
bovenregel |
overstuk:
ōvǝrštøk (Q121c Bleijerheide)
|
De bovenste horizontale plank van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26c; monogr.]
II-9
|
31711 |
bovenste handvat |
(overste, lange, linkse) grif:
leŋksǝ gref (Q121c Bleijerheide)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
lijfje:
liefje (Q121c Bleijerheide)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30914 |
boventuig |
boventuig:
boavǝtsȳx (Q121c Bleijerheide),
schaft:
šaft (Q121c Bleijerheide)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen, het overleer. [N 60, 14; N 60, 15a; N 60, 6b]
II-10
|
18486 |
boventuig [wld ii.10, p. 23] |
boventuig:
boave-tsüug (Q121c Bleijerheide)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen (boventuig, bovenwerk, bovenstuk?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
28936 |
bovenwijdte |
bovenwijdte:
boavǝwi-jdǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De omtrek boven van mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de bovenwijdte gemeten horizontaal onder de armen, terwijl men bij vrouwen de omtrek van achter meet, horizontaal onder de armen en boven of over de buste. Zie afb. 26. [N 59, 44b]
II-7
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
broan-kessel (Q121c Bleijerheide),
broͅankɛsəl (Q121c Bleijerheide),
braadpan:
niet het woord schotel daarvoor braadpan
broan-pan (Q121c Bleijerheide),
pan:
pan (Q121c Bleijerheide)
|
braadpan || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
brôêdwōēsj (Q121c Bleijerheide),
E kót jebed en ing lang broad¯woeësj
broad’woeësj (Q121c Bleijerheide)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|