e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bleijerheide

Overzicht

Gevonden: 4871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braaf braaf: braaf (Bleijerheide), (kink: ei-achtige i).  et kink is braaf (Bleijerheide) braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] III-1-4
braakland braak: broǝx (Bleijerheide) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braak: broǝx (Bleijerheide) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braam braam: brǫam (Bleijerheide, ... ) Het ruige, rafelige randje dat bij het slijpen ontstaat op de snede van de beitel. De braam kan worden verwijderd met behulp van de wetsteen. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 50; monogr.] || Ruige, oneffen rand die ontstaat na het gieten of zagen van metaal. [N 64, 55c; N 33, 164 add.; monogr.] II-11, II-12
braambes bramelen: broa’mel (Bleijerheide) braambes III-4-3
braamsluiper bramentaats: brieëm’taatsj (Bleijerheide) braamsluiper III-4-1
braamstruik bramelenstruik: broa’melesjtroech (Bleijerheide), bramen: brieëm (Bleijerheide) braamstruik III-4-3
braden braden: ¯t vleesj broane  broane (Bleijerheide) braden III-2-3
brak, vals dak brak: brak (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Slappe leisteenbank in het dak die dreigt in te storten. [N 95, 576; N 95, 898; N 95, 899; monogr. Vwo 188; Vwo 194; Vwo 670; Vwo 711; Vwo 810; div.] II-5
bramenvlaai bramelenvladem: broëmele-vlaam (Bleijerheide) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3