27746 |
diep boren |
boren:
boǝrǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
boren naar de flözer:
boǝrǝ noǝ dǝ flø̜tsǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
voorboren:
vȳrboǝrǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Wilhelmina])
|
Diepboringen verrichten om op deze wijze de koollagen op te sporen en te verkennen. [N 95, 169; Vwo 167]
II-5
|
24300 |
dier, beest |
beest:
bieës (Q121c Bleijerheide),
dier:
deer (Q121c Bleijerheide)
|
beest || dier
III-4-2
|
17676 |
dij |
been bovenaan:
bee oovənaa (Q121c Bleijerheide)
|
dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
dikke sjaal:
dikke sjall (Q121c Bleijerheide),
wollen sjaal:
wőlle sjall (Q121c Bleijerheide)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
wintermantel:
winkter mangtel (Q121c Bleijerheide),
wintermantel (Q121c Bleijerheide)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] || een warme damesjas [N 59 (1973)]
III-1-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
dees⁄dieg (Q121c Bleijerheide)
|
dinsdag
III-4-4
|
27597 |
diploma, houwersdiploma |
diploma:
diploma (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
houwerdiploma:
hø̜jǝrdiplōma (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
houwerpapier:
hø̜jǝrpapiǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei]),
houwersdiploma:
hø̜jǝšdiplōma (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Na het volgen van de cursus voor houwer of elektricien krijgt men het bijbehorende diploma. [N 95, 995]
II-5
|
18601 |
directoire |
onderboks:
ongerboks (Q121c Bleijerheide)
|
directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31706 |
dissel |
disselboom:
desǝlbōm (Q121c Bleijerheide),
kandelbeitel:
kandǝlbēsǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Bijl waarvan het vlakke of holle blad dwars op de steel is bevestigd en naar de steel toe gekromd is. Zie ook afb. 6. Verschillende houtbewerkende beroepen maken gebruik van de dissel. De houtzager kapt er bijvoorbeeld boomstammen vierkant mee, terwijl de kuiper er de schuine kant aan de uiteinden van de duigen van een ton mee maakt. De timmerman hakt goten uit met behulp van de dissel met een hol blad. Het eerste lid uit het woordtype kandelbeitel uit Kerkrade-Bleijerheide (Q 121c) verwijst daar naar. Bij de wagenmaker dient de dissel onder meer voor het bekappen van naven en spaken en bij de klompenmaker om een klomp zijn eerste, ruwe vorm te geven. Voor deze laatstgenoemde werkzaamheden wordt een dissel met korte steel gebruikt. Zie ook afb. 235. [N E, 32c-d; N G, 42a-b; N 50, 18b; N 53, 89a; N 97, 11c; A 29a, 2c; monogr.] || Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13, II-12
|
19790 |
divan |
couch (d.):
kau̯tš (Q121c Bleijerheide)
|
couch, ligbank
III-2-1
|