19310 |
durven |
durven:
dur’ve (Q121c Bleijerheide)
|
durven
III-1-4
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
querbalken:
kweǝrbalǝkǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
31985 |
dwarsdoorsnede |
doorsnede:
dørǝxšnet (Q121c Bleijerheide),
querschnitt:
kwē̜ršnet (Q121c Bleijerheide)
|
Een getekende, dwarse doorsnede van een werkstuk, bijvoorbeeld van een meubel. [N 53, 205d]
II-12
|
27908 |
dwarskap |
querkap:
kwērkap (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits]),
warskap:
wēǝškap (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Kap die in de dwarsrichting van de pijler of de mijngang wordt geplaatst. De dwarskap is extra versterkt en bestaat uit twee elementen. Zij wordt gelegd op de plaats waar vanuit een steengang een galerij wordt begonnen. Zij moet extra stevig zijn omdat, al naar gelang de hoek die de galerij ten opzichte van de steengang maakt, één of meer kappen van de galerij met één uiteinde op de dwarskap rusten. [N 95, 303; monogr.; Vwo 105; Vwo 297; Vwo 299; Vwo 352; Vwo 792]
II-5
|
30273 |
dwarsklampen |
querklampen:
kwērklampǝ (Q121c Bleijerheide)
|
De horizontale planken in het geraamte van de deur met vergaring. [N 55, 23c]
II-9
|
27193 |
dwarsligger |
querlegger:
kwērlɛqǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Eisden]),
zwel:
šwɛl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790]
II-5
|
27985 |
dwarspijler |
querstreb:
kwēǝrštrēp (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Pijler die evenwijdig aan de strijkrichting van de koollaag ligt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -(pijler) het lemma Pijler. [N 95, 480; N 95, 286]
II-5
|
19504 |
dweil |
opnemer:
opneəmər (Q121c Bleijerheide),
schroblommel:
šruplūməl (Q121c Bleijerheide)
|
dweil
III-2-1
|
19260 |
dwingen |
zwingen (du.):
tswinge (Q121c Bleijerheide)
|
dwingen
III-1-4
|
27320 |
dynamiet |
dynamiet:
dinamit (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Springstof met nitroglycerine als grondstof. Dynamiet wordt vooral gebruikt om zeer harde steenlagen los te maken. [N 95, 422; N 95, 419; monogr.; Vwo 301]
II-5
|