e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gat in een kledingstuk gat: Die vrouw haet ein gaat in heur sök (Blerick), Die vrouw hät un gaat in urre kous (Blerick), gaat in de kous (Blerick) Die vrouw heeft een gat in haar kous. [DC 14A (1946)] || gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)] III-1-3
gat, opening gat: gaat (Blerick), idiosyncr.  gāāt (Blerick), lok: laok (Blerick), opening: oapening (Blerick) gat (znw enk) [N 26 (1964)] || opening [SGV (1914)] III-4-4
gat, opening (mv) gater: gater (Blerick), twie gaater (Blerick), idiosyncr.  twīēj gater (Blerick), loker: twie lööker (Blerick) gaten (mv) [SGV (1914)] || gaten (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-4
gauwdief gauwdief: gauw deef (Blerick), gauwdeef (Blerick, ... ), linkwichel: Van Dale: linkmichel, ...miegel, (Barg.) lepe, leuke, event. ook gevaarlijke kerel.  linkwĭĕchel (Blerick) een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)] || gauwdief [SGV (1914)] III-3-1
gazon gazon: gazon (Blerick) Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] III-2-1
gebakje taartje: Syst. WBD  taertje (Blerick) Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)] III-2-3
gebakken aardappelen patattenschijfjes: Syst. WBD  petatteschiefkes (Blerick) In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
gebarsten en zwartgeblakerd te veel gewerkt: tǝ vø̄l gǝwęrk (Blerick) [N 29, 66b; monogr.] II-1
gebint gebont(e): gǝbǫnt (Blerick) Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.] II-9
gebit gebeet: gǝbēt (Blerick), gebit: (gebit) (Blerick), gebit (Blerick, ... ), giëf gebit (Blerick), good gebit (Blerick), zuuver gebit (Blerick), tanden: tand (Blerick), teng (Blerick) Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] || gebit [N 10a (1961)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] I-9, III-1-1