e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebluste kalk geleste kalk: gǝlęjs˱dǝ kalǝk (Blerick), nat geleste kalk: nāt ˲gǝlęjs˱dǝ ~ (Blerick) Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9
geboortefeest kindjeskoffie: kiendjeskoffie (Blerick) Het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)]. [N 88 (1982)] III-3-2
geboorteomhulsel van een veulen net: net (Blerick) Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56] I-9
geboren worden geboren werden: gebaore waere (Blerick), geboare waere (Blerick) Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)] III-2-2
gebreide kous strikhoos: strikhaos (Blerick, ... ) breikous [N 24 (1964)] || breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)] III-1-3
gebreide wollen muts wollen muts: wolle muts (Blerick) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
gebrekkig gebrekkig: gebrekkig (Blerick) gebrekkig [SGV (1914)] III-1-2
gebrekkig spreken stramelen: stramele (Blerick) gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)] III-3-1
gebruik bruik: broek (Blerick), gebruik: gebroek (Blerick, ... ), gewoonte: gewuunte (Blerick) Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] || gebruik [SGV (1914)] III-3-2
geburen buren: bure (Blerick), de buren (Blerick), naburen: naobere (Blerick) alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)] III-3-1