e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grind grind: grent (Blerick) Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.] I-8
groeien groeien: greuje (Blerick, ... ), grø̄i̯ǝ (Blerick), grø̄ǝi̯ǝ (Blerick), groter worden: groeter waire (Blerick), groëter wère (Blerick), wassen: wasse (Blerick) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] I-4, III-1-1
groeien, wassen groeien: greuje (Blerick) Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)] III-4-3
groeizaam weer gras en eendeneieren: uitdr. betekenis?  gráás en éndenei’er (Blerick), groeizaam (weer): greujzaam (Blerick), greujzaam waer (Blerick), greujzaam waer (Blerick), mals (weer): mals (Blerick, ... ), mals waer (Blerick), schoon weer: schŏĕn wáèr (Blerick), vet weer: vét waer (Blerick) groeizaam weer (in de zomer) [vet] [N 22 (1963)] || mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs] [N 22 (1963)] III-4-4
groene specht groene specht: greune spech (Blerick) specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)] III-4-1
groenling groenling: greunling (Blerick, ... ) groenling || groenling (14,5 groenig, met gele vleugel- en staartplekken; nogal plompe vogel; broedt ook in dorp en stad, vaak in doornstruiken; nest van worteltjes, witte eitjes, rood bespikkeld; roep snel [tjuktjuktjuk]; zang heeft op het eind [swèèèè]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
groente groente: greunte (Blerick) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] III-2-3
groente, algemeen groente: greunte (Blerick) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] I-7
groenten bij elkaar zoeken zeumeren: zeumere (Blerick, ... ) Hoe noemt U: Groenten bij elkaar zoeken (moezelen) [N 80 (1980)] III-2-3
groentevrouw groentevrouw: grŏntevrouw (Blerick) groentevrouw [SGV (1914)] III-3-1