e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gulden gulden: gölde (Blerick), gölden (Blerick), piek: piek (Blerick) gulden [SGV (1914)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulp van een broek gulp: gulp (Blerick, ... ), gûlp (Blerick) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gunnen gunnen: gegund (Blerick), gunne (Blerick) gunnen [SGV (1914)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-1-4, III-3-1
guste koe gusteling: gø̜stǝleŋ (Blerick) Jong rund dat maar niet voor de eerste keer drachtig te krijgen is. [N 3A, 24] I-11
guur, kil en schraal weer guur (weer): goor waer (Blerick), gŏŏr (Blerick), kil (weer): kil (Blerick), koud (weer): kāld (Blerick), schraal (weer): schráŏl (Blerick), schuiverachtig (weer): schuverechtig waer (Blerick), schuiverig (weer): schuverig (Blerick), shuuverig (Blerick), zuur (weer): zŏŏr (Blerick) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [SGV (1914)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)] III-4-4
haag heg: hęk (Blerick), hɛx (Blerick) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haagappel haagappel: haagappel (Blerick, ... ), -  haagappel (Blerick), haagappeltje: de vruchten worden genoemd haagäppelkes  haagäppelkes (Blerick), haasappeltje: haas eppelkes (Blerick) haagappel [SGV (1914)] || kleine rode besjes aan de meidoorn [snottebelle] [N 38 (1971)] || meidoorn [DC 13 (1945)], [Goossens 1b (1960)] || vrucht van de meidoorn [DC 13 (1945)] III-4-3
haagwinde haagkruid: -  haegkroed (Blerick), hagenwinde: -  hagewinj (Blerick), hagewinde: hagǝwenj (Blerick), heggenrank: -  heggerank (Blerick), heggerank: hęgǝraŋk (Blerick), hegkruid: hɛgkrut (Blerick), pispotje: pespø̜̄tjǝ (Blerick), -  pispötje (Blerick, ... ) Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] I-5, III-4-3
haak waarmee men de varkensnagels verwijdert haak: h ̇ōk (Blerick), hǭk (Blerick) Meestal wordt hiervoor de haak gebruikt die aan de bovenkant van de krabber zit. Men gebruikt er ook wel een stuk gereedschap voor dat hiervoor bruikbaar en voorhanden is zoals de S-vormige spekhaak, trektang, mes met scherpe punt, of men rukt de nagels met de hand af. Bij de opgaven ''haak van de schel'', ''haak van de krabber'' e.d. is van de schel, van de krabber niet fonetisch gedocumenteerd. Voor de opgaven voor ''schel'', ''krabber'' e.d. zie men het lemma ''krabber''. [N 29, 36; monogr.] II-1
haalmes uithaalmes: ūthǭlmɛts (Blerick) Lang mes met een gebogen blad en twee houten handvatten. De kuiper gebruikt het haalmes om de binnenzijde van de duig in de lengterichting licht uit te hollen. Zie ook afb. 210. [N E, 16; A 32, 7; monogr.] II-12