e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinkelen hinkelen: hinkelen (Blerick, ... ), Steeds platte steen.  hinkelen (Blerick) hinkelspel [BN 06], [VC 10] III-3-2
hinken hinkelen: hinkele (Blerick), hinken: hinken (Blerick), Kinderspel: hinkele.  hinke (Blerick) hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hinniken honselen: hǫnsǝlǝ (Blerick) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed hoed: hoed (Blerick) Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)] III-1-3
hoed (alg.) hoed: ho.ət (Blerick), hood (Blerick, ... ) hoed [RND], [SGV (1914)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen kachelpijp: kachelpiep (Blerick), (vroeger)  kachelpiep (Blerick) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] || hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hȳjǝ (Blerick), hø̄jǝ (Blerick), leiden: lęi̯jǝ (Blerick), weiden: węi̯jǝ (Blerick) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedenspang: hoodespang (Blerick) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef hoef: hōf (Blerick, ... ) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoef van de koe hoef: hōf (Blerick), klauw: klau̯w (Blerick), poot: pūt (Blerick), schoen: sxōn (Blerick), zool: zǭl (Blerick) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11