e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtworm houtworm: holtworm (Blerick, ... ), idiosyncr.  holtworm (Blerick) houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
houwhamer kapijzer: kap˱īzǝr (Blerick) Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.] II-9
hovaardig groots: grø͂ͅtsch (Blerick) grootsch [SGV (1914)] III-1-4
hozen hozen: hoēze (Blerick), hooze (Blerick), hoozen (Blerick), leeggooien: laeggōēien (Blerick) hoozen (ww.) [SGV (1914)] || water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)] III-3-1
huichelen veinzen: veinse(n) (Blerick) veinzen [SGV (1914)] III-1-4
huidschilfers schellen: schellen (Blerick), schilfers: schielfers (Blerick), schilfer (Blerick), schilfers (Blerick), schilvers (Blerick) schilfer [SGV (1914)] || schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huiduitslag uitslag: ôêtslaag (Blerick) Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)] III-1-2
huif van de huifkar huif: huf (Blerick) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huifkar: hufkɛr (Blerick) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huig huig: huig (Blerick), lelletje: lelke (Blerick) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)] III-1-1