33746 |
klein paard |
hit:
het (L269p Blerick),
pony:
pōni (L269p Blerick)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3], [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 41]
I-9
|
17544 |
klein persoon |
kruikestop:
kroekestop (L269p Blerick),
scharkuikentje:
scherkuukske (L269p Blerick)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)] || Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17543 |
klein van gestalte |
klein van lijf:
heej is klein van lîef (L269p Blerick),
klein van stuk:
hae is klein van stök (L269p Blerick),
klein van stuk (L269p Blerick)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)] || klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25159 |
klein wolkje |
wolkje:
ein wölkske (L269p Blerick)
|
klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
kleindochter (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
kleindochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
boerderij:
[boerderij] (L269p Blerick),
boerderijtje:
burdǝrii̯kǝ (L269p Blerick),
keuterij:
kø̄tǝrii̯ (L269p Blerick)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
klats:
Syst. WBD
klats (L269p Blerick)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22493 |
kleine knikker: glazen knikker |
glazen kuls:
glazərə køͅls (L269p Blerick)
|
Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klein neuske (L269p Blerick),
klein neͅske (L269p Blerick)
|
Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
29813 |
kleine stenen |
lilliputters:
lilipøtǝrs (L269p Blerick)
|
Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.]
II-8
|