e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikkers laten rollen: knikkeren kulsen: køͅlsə (Blerick) Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten stuiteren knutschieten: knutscheete (Blerick), stuiteren: stuitere (Blerick, ... ) Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkertermen kulseren: kölsere (Blerick) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knipogen een oogje geven: ein uigske geve (Blerick), knipoogje (zn.): knipuigske (Blerick, ... ) knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
knoeien morsen: morsə (Blerick), slabben: slabbe (Blerick) morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)] III-2-3
knoeien, morsen, bevuilen morsen: morse (dof) (Blerick) morsen [SGV (1914)] III-4-4
knoest knoest: ’n knoes (Blerick) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] III-4-3
knoflook knoflook: mv idem  knoflouk (Blerick), verzamelnaam  knoeflauk (Blerick) [DC 13 (1945)] I-7
knokkelkuiltjes kuiltjes: kuulkes (Blerick), kuulkes in de hand (Blerick) De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)] || deukjes, De ~ op de gewrichten tussen de hand en vinger. [N 84 (1981)] III-1-1
knollen uittrekken plukken: plø̜kǝ (Blerick), uitdoen: utdōn (Blerick) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5