e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kous met knoopjes slobkous: sloepkouse (Blerick, ... ) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen kous: Dä kous is gans rech, dur zitte gen minderinge in ’t bein (Blerick), kous (Blerick, ... ), ’t bein van dä kous is te kort (Blerick), n kousen]: haos (Blerick, ... ), sok: Dae sok is gansch rech, d’r zitten gen mindering in het bein (Blerick) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: bindel (Blerick), bingel (Blerick, ... ), hozenbindel: haozenbingel (Blerick) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kousenwol sajet: sajet (Blerick) Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Blerick) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag van een kraagmantel pelerine (<fr.): pellerien (Blerick, ... ) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraaien, gezegd van de haan kraaien: kręi̯ǝ (Blerick) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraakbeen knoers/knors: knoers (Blerick, ... ), knoors (Blerick), knŏĕrz (Blerick), kraakbeen: kraakbein (Blerick, ... ) kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)] III-1-1
kraaltjes kraaltjes: krɛlkəs (Blerick) kraaltjes [RND] III-3-2
kraamverzorgster pleegzuster: baker = meest pleegzuster  pleegzuster (Blerick), zuster: zuster (Blerick) hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || kraamverpleegster; gediplomeerde verzorgster moeder/kind [DC 12a (1943)] III-2-2