33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L269p Blerick),
ring:
reŋk (L269p Blerick)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (L269p Blerick),
brūk (L269p Blerick),
hooiwei:
hø̜u̯węi̯ (L269p Blerick)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
līxtǝ (L269p Blerick)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
stevel (L269p Blerick),
stevels (L269p Blerick)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18359 |
laars met sluitriempje |
rijlaars:
riejlaars (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
kaplaars:
kaplaars (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
stevel:
stevels (L269p Blerick)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)] || laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
schacht:
sjach (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25422 |
ladder |
leer:
līr (L269p Blerick)
|
Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.]
II-1
|
19668 |
lade |
tafellade:
tōͅfəllāi̯ (L269p Blerick)
|
tafella [DC 53a (1978)]
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lāi̯ǝ (L269p Blerick)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|