e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
monnik monnik: monnik (Blerick) monnik [SGV (1914)] III-3-3
mooi, helder weer klaar weer: klaor waer (Blerick), mooi weer: ⁄t is moei waer (Blerick) mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)] III-4-4
moorkop moorkop: mōrkǫp (Blerick) Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f] I-9
moot vis moot vis: moot vis (Blerick), moêt vis (Blerick) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen mompelen: mompele (Blerick) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] III-1-4
morgen, maat van ong. 3000 m2 (150 kleine roeden, 1/3 bunder) morgen: mèrge (Blerick) de maat die een oppervlakte aangeeft van 32 aren [N 91 (1982)] III-4-4
morgengebed morgengebed: morgegebed (Blerick) morgengebed [SGV (1914)] III-3-3
morsen knoeien: knóéje (Blerick), modderen: moddere (Blerick) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mortel spijs: spīs (Blerick) Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.] II-9
mortel bereiden spijs maken: (spijs) mākǝ (Blerick) De verschillende grondstoffen voor de bereiding van mortel afmeten en dooreenmengen. Zie voor de fonetische documentatie van '(mortel)', '(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 40a; monogr.] II-9