25496 |
onderbeschuit |
onderkorst:
ōndǝrkors (L269p Blerick)
|
Er was gevraagd naar de "onderkant van de beschuit". Het kan echter zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het onderste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65b]
II-1
|
24637 |
ondereinde van de stam |
poes:
m.v. puus
poes (L269p Blerick)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
onderkleren:
ongerkleijer (L269p Blerick)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
oŋǝrgrondǝ (L269p Blerick)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
32640 |
ondergronder, woeler |
ondergrondse ploeg:
oŋǝrgrontsǝ [ploeg] (L269p Blerick)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ōŋǝrhām (L269p Blerick)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
onderhandsch (L269p Blerick)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
ein schoan hèmd (L269p Blerick),
haemp (L269p Blerick),
hêmd (L269p Blerick)
|
hemd [SGV (1914)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderkleed:
ongerkleid (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25492 |
onderkant van het brood |
onderkorst:
ōndǝrkors (L269p Blerick)
|
[N 29, 54b; monogr.]
II-1
|