33535 |
onrijp, onvolgroeid |
noodrijp:
noodrijp
noêdriêp (L269p Blerick),
onrijp:
onriep (L269p Blerick)
|
onrijp [SGV (1914)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)]
I-7
|
25175 |
onstuimige lucht |
grillige lucht:
grillige lôch (L269p Blerick),
gréllige lóch (L269p Blerick),
rouwe lucht:
rouw waer (L269p Blerick),
wilde lucht:
’n wilde lôch (L269p Blerick)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21901 |
ontberen |
tekortkomen:
te kort kémme (L269p Blerick)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20581 |
ontbijt |
djeuner (fr.):
geen naam voor déjeuner (?)
déjeuner (L269p Blerick)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: morgen [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
paeperkook (L269p Blerick)
|
peperkoek [N 29 (1967)]
III-2-3
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
omdoen:
ømdōn (L269p Blerick),
omspaden:
ømspājǝ (L269p Blerick),
ontginnen:
ontgenǝ (L269p Blerick)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
33711 |
ontginnen |
omdoen:
ømdōn (L269p Blerick),
ommaken:
ømmākǝ (L269p Blerick),
slechten:
slextǝ (L269p Blerick)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
32638 |
ontginningsploeg |
ontginningsploeg:
ont˲geneŋs[ploeg] (L269p Blerick)
|
De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15]
I-1
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
beure (L269p Blerick)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
onvast:
onvast (L269p Blerick),
onvast op de benen:
onvaas op de bein (L269p Blerick),
slap op de benen:
slap op de bein (L269p Blerick),
slecht op de benen:
slecht op de bein zien (L269p Blerick)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|