e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opperhuid opperhuid: opperhoed (Blerick), vel: vēl (Blerick), ⁄t vèl (Blerick) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoken oprokelen: oprø̄kǝlǝ (Blerick), rakelen: rǭkǝlǝ (Blerick) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
oprispen boeren: boere (Blerick, ... ), een laten vliegen: eine laote vlèège (Blerick), keuken: keu:ke (Blerick), keuke (Blerick), kĕŭke (Blerick, ... ), köke (Blerick), opbreken: ⁄t zoor brikt mich op (Blerick), ⁄t zoor kumt mich op (Blerick), oprispen: [sic]  oprispe (Blerick), oprupsen: oprupse (Blerick), rispen: rispe (Blerick), rupsen: rupse (Blerick) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] || Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
oprisping rups: rups (Blerick) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
oprit oplopende weg: oploupende waeg (Blerick), oprit: oprit (Blerick) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opruimen opruimen: opruume (Blerick) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opschuiven (zich) schikken: schikke (Blerick), opschuiven: opschuuve (Blerick) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] III-1-2
opslagplaats voor brood broodrek: brūtrɛk (Blerick) Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e] II-1
opstaan hop: hǫp (Blerick) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opsteker opsteker: ǫpstē̜kǝr (Blerick), ǫpstɛ̄kǝr (Blerick) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4