17566 |
opperhuid |
opperhuid:
opperhoed (L269p Blerick),
vel:
vēl (L269p Blerick),
⁄t vèl (L269p Blerick)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25513 |
oppoken |
oprokelen:
oprø̄kǝlǝ (L269p Blerick),
rakelen:
rǭkǝlǝ (L269p Blerick)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
18030 |
oprispen |
boeren:
boere (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
een laten vliegen:
eine laote vlèège (L269p Blerick),
keuken:
keu:ke (L269p Blerick),
keuke (L269p Blerick),
kĕŭke (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
köke (L269p Blerick),
opbreken:
⁄t zoor brikt mich op (L269p Blerick),
⁄t zoor kumt mich op (L269p Blerick),
oprispen:
[sic]
oprispe (L269p Blerick),
oprupsen:
oprupse (L269p Blerick),
rispen:
rispe (L269p Blerick),
rupsen:
rupse (L269p Blerick)
|
Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] || Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18031 |
oprisping |
rups:
rups (L269p Blerick)
|
Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
21157 |
oprit |
oplopende weg:
oploupende waeg (L269p Blerick),
oprit:
oprit (L269p Blerick)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19426 |
opruimen |
opruimen:
opruume (L269p Blerick)
|
Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17866 |
opschuiven |
(zich) schikken:
schikke (L269p Blerick),
opschuiven:
opschuuve (L269p Blerick)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25480 |
opslagplaats voor brood |
broodrek:
brūtrɛk (L269p Blerick)
|
Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e]
II-1
|
34020 |
opstaan |
hop:
hǫp (L269p Blerick)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstē̜kǝr (L269p Blerick),
ǫpstɛ̄kǝr (L269p Blerick)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3, I-4
|