20320 |
oude man |
oude man:
alde man (L269p Blerick),
einen alde man (L269p Blerick),
ne alde man (L269p Blerick),
unne alde man (L269p Blerick)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude [een ~ man] [SGV (1914)] || oude man [N 102 (1998)] || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
20319 |
oude vrouw |
oud wijf:
ald wiêf (L269p Blerick),
oude vrouw:
ald vrouw (L269p Blerick),
alde vrouw (L269p Blerick),
unne alde vrouw (L269p Blerick)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)] || oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
22317 |
oudejaarsavond |
oud in nieuw:
ald en nie (L269p Blerick),
oudejaarsavond:
aldejaors-aovend (L269p Blerick),
aldejaorsaovend (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
oudjaarsavond:
aaltjòòrsòòvent (L269p Blerick),
aldjaorsaovend (L269p Blerick),
silvesteravond:
silvesters aovent (L269p Blerick)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)] || Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudejaarsdag:
aldejaorsdaag (L269p Blerick),
oudjaar:
altjaor (L269p Blerick),
oudjaarsdag:
aldjaorsdaag (L269p Blerick),
altjaorsdaag (L269p Blerick)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)] || Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21762 |
ouden van dagen |
ouden van dagen:
alde van dage (L269p Blerick)
|
ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20229 |
ouders |
ouden, de -:
ouwen (L269p Blerick),
ouders:
elders (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
ja
elders (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
alderwèts (L269p Blerick)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
25501 |
oven waarbij men in dezelfde ruimte stookt en bakt |
oven:
ǭvǝn (L269p Blerick),
schansenoven:
šansǝǭvǝ (L269p Blerick),
stekkenoven:
stɛkǝǭvǝ (L269p Blerick)
|
De woordtypen "bakhuis", "burenoven", "veldoven", "ovenschap", "leemoven", "boerenoven" duiden op een oven in een bakhuis of op het bakhuis zelf. Moderner van vorm zijn de königswinteroven, ijzeren oven, kookoven, oliestookoven, heteluchtoven. De respondent van L 291 merkt op dat de königswinteroven in gebruik kwam vanaf 1915. [N 29, 1b; monogr.]
II-1
|
25504 |
ovendeur |
ovensdeur:
ǭvǝsdø̄r (L269p Blerick)
|
Het deurtje kan van ijzer zijn of van hout. De houten vormen zijn in de regel ouder. De informant van L 289b zegt dat deze sluiting een plank met een natte zak kan zijn die met een lat of paal tegen de opening van de oven wordt gezet. De woordtypen "stop", "stopsel", "ovenstopsel" wijzen heel waarschijnlijk op een bepaalde vorm vaan dichten. Zo vermeldt Weyns (blz. 27) dat in Oost-Vlaanderen de deur hier en daar een houten blok, 15 cm dik, is dat, voor de gevulde oven geplaatst, met leem, modder, soms zelfs met koedrek gemengd met aarde, wordt dichtgesmeerd. [N 29, 2b; N 29, 2a; OB 2, 3b; OB 2, 3a; monogr.]
II-1
|
25506 |
ovengewelf |
kant van de oven:
kant van dǝ ǭvǝ (L269p Blerick)
|
De gewoonlijk in baksteen gemetselde wand die de binnenruimte van een oven afsluit. De toekomstige ovenholte wordt doorgaans eerst gevuld met zand, ook eens met turf en bovenop wat zand (Weyns blz. 24). Op de hoogte van het welfsel of de hemel moet men goed letten. Hij moet de vorm hebben van een half ei. Een te hoge hemel moet heter worden gestookt om goed te bakken; bij een te lage hemel zal het brood gemakkelijker verbranden. De antwoorden vallen in verschillende categorieën uiteen. De ene categorie geeft de hele bakruimte aan of de zijwand(en). Een tweede categorie duidt meer op de bovenkant van de oven, het gewelfde, terwijl een derde groep opgaven aangeeft van welke steensoort de muren gemaakt zijn. Vergelijk voor die laatste categorie het lemma ''steensoort die bij het bouwen van de oven is gebruikt''. Ten aanzien van het woordtype "vuring" zij opgemerkt dat de "vuring" in de steenbakkerij de brandmuur of afscheidingsmuur tussen de kamers in de vlamoven is (z. wbd ii afl. 1 blz. 66).' [N 29, 3; OB 2, 3b; monogr.]
II-1
|