e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
putter putter: pötter (Blerick, ... ) putter || putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)] III-4-1
putzwengel wip: wep (Blerick), zwengel: zweŋəl (Blerick) [N 12 (1961)] [SGV (1914)] I-7
pyjama pyjama {pijama}: pyama (Blerick) pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)] III-1-3
raad raad: road (Blerick) raad [SGV (1914)] III-1-4
raadsel(tje) raadsel(tje): ein raodsel (Blerick, ... ), ein reudselke (Blerick), ein rödselke (Blerick), raodsel (Blerick, ... ), reudselke (Blerick), reuidselke (Blerick), reutselke (Blerick), ps. altijd verkleinwoord gebruikt!  reutselke (Blerick), Zo wordt het ook wel genoemd.  ein röödselke (Blerick) raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)] III-3-2
raam raam: rãm (Blerick  [(+)]  ), venster: venstǝr (Blerick) Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-9
raampje in een poort staldeurraampje: staldø̄rrē̜ ̞mpkǝ (Blerick) Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b] I-6
raapstelen steelmos: steelmoos (Blerick) De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)] I-7
raar, vreemd raar: raar (Blerick, ... ), vreemd: vraemd (Blerick), vrêmd (Blerick) 01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)] III-1-4
raaskallen lullen: lälle (Blerick), revelen: rĭjfele (Blerick), wazelen: wazele (Blerick) onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)] || revelen [SGV (1914)] III-3-1