24302 |
restant vissen |
forel:
forel (L269p Blerick),
fuik:
foek (L269p Blerick),
net:
net (L269p Blerick),
snoek:
snook (L269p Blerick),
snoek (mv.):
sneuk (L269p Blerick)
|
forel [N102 (1998)] || fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
duikeendje:
witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)
duukeandje (L269p Blerick),
floots:
flōts (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
grauwe genk:
gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans
grauwe genk (L269p Blerick),
teets:
teets (L269p Blerick),
vliegen:
vleegen (L269p Blerick)
|
grauwe gans [N 09 (1961)] || mannelijke huismus (ruigeltje) [N 83 (1981)] || vliegen [SGV (1914)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)] || witoogeend [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
dassen (L269p Blerick),
tam:
taam (L269p Blerick),
wild:
wild (L269p Blerick)
|
das [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || tam [DC 19 (1951)] || wild [SGV (1914)]
III-4-2
|
18085 |
reumatiek |
reumatiek:
reumetiēk (L269p Blerick),
rummetiek (L269p Blerick)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25438 |
reuzel |
lies:
lēs (L269p Blerick),
reuzel:
rø̄zǝl (L269p Blerick)
|
Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.]
II-1
|
20633 |
reuzel, bladvet |
lies:
lees (L269p Blerick),
liesvet:
liësvet (L269p Blerick),
reuzel:
reuzel (L269p Blerick),
vliezen:
Syst. WBD
vlīēs (L269p Blerick)
|
Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || reuzel [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
III-2-3
|
17655 |
rib |
rib:
rub (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick),
röb (L269p Blerick)
|
rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25015 |
ribbel |
ribbel:
ribbel (L269p Blerick)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25444 |
ribben in stukken delen |
doorhakken:
dōrhakǝ (L269p Blerick)
|
[N 28, 104; N 28, 106a; monogr.]
II-1
|
20113 |
ridderspoor |
ridderspoor:
idiosyncr.
ridderspoor (L269p Blerick)
|
Bastaard ridderspoor (delphinum hybridum). De bladeren zijn in 5 brede slippen verdeeld, die zelf ook nog weer zijn ingesneden. De bloemen zijn blauw en groeien in volle, lange trossen. De plant is meestal minder dan 1 m hoog (riddespoor, schoentje, ezelo [N 92 (1982)]
III-4-3
|