25230 |
schuilgaan van de maan |
kruipt achter de wolken:
de maon kruup achter de wolke (L269p Blerick),
schuilt zich:
de maon schūūlt zich (L269p Blerick)
|
baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
schuume (L269p Blerick)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
schuumspoan (L269p Blerick)
|
schuimspaan [SGV (1914)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
schöld (L269p Blerick)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
schöldig (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
schöldig zien (L269p Blerick)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] || schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
31769 |
schulpzaag |
schulpzaag:
sxølǝp˲zāx (L269p Blerick)
|
Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.]
II-12
|
18102 |
schurft |
huidschilfers:
hūtsxilvǝrs (L269p Blerick),
krets:
krets (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
schurft:
schrörft (L269p Blerick),
schörf (L269p Blerick),
sxø̜rf (L269p Blerick)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft [SGV (1914)]
I-11, III-1-2
|
24428 |
schurftmijt |
mijt:
miet (L269p Blerick),
idiosyncr.
mīēte (L269p Blerick)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
schavuit:
schavuut (L269p Blerick)
|
schavuit [SGV (1914)]
III-1-4
|
22427 |
schutsboom |
schutsboom:
schutsboum (L269p Blerick)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|