25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slīpstęjn (L269p Blerick)
|
Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.]
II-1
|
20502 |
slikken |
doorslikken:
door slikke (L269p Blerick),
doorslikke (L269p Blerick)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
schrander:
(deftig).
schrander (L269p Blerick)
|
schrander [SGV (1914)]
III-1-4
|
25072 |
slinken, minder worden |
slinken:
slinke (L269p Blerick),
verminderen:
vermindere (L269p Blerick)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
slip:
haempslup (L269p Blerick),
slôp (L269p Blerick)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18694 |
slip-over |
slip-over:
slipeuver (L269p Blerick),
slipover (L269p Blerick),
slupover (L269p Blerick)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
frak:
frak (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
geklede jas:
gekleide jas (L269p Blerick),
slipjas:
slipjas (L269p Blerick),
slupjas (L269p Blerick)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18538 |
slipjas: spotnamen |
billentikker:
billentikker (L269p Blerick)
|
jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
slobkous:
sloepkous (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
(klank tussen: o en oo).
slobkous (L269p Blerick)
|
slobkous [SGV (1914)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
slôffe (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|