e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijbonen rattenkeutels: krombek is een erwtensoort  ratte keutels (Blerick) Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)] I-7
snijmes steekmes: stē̜kmɛts (Blerick), trekmes: trękmɛts (Blerick) Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-12
snijwonde krats: Indien ondiep.  krats (Blerick), snee: eine sneej in de vinger (Blerick), enne sneej (Blerick), enne snee‧j (Blerick, ... ), ⁄n sneej in de vinger (Blerick), snijwonde: sniewond (Blerick) snee in de vinger [N 07 (1961)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)] III-1-2
snikken beuken: bêuke (Blerick), snikken: snikke (Blerick, ... ) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snipper snipper: snipper (Blerick) een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)] III-3-1
snoepen snoepen: snoepe (Blerick) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoepgoed snoep: snoep (Blerick, ... ), zoetigheid: zeutigheid (Blerick) snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje snoepje: snoepje (Blerick, ... ) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
snoer smiktouw: smektǫu̯ (Blerick), snoer: snōr (Blerick) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor snorbaard: snorboard (Blerick) snorbaard [SGV (1914)] III-1-1