id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17735 | suizen van de oren | suizen: mien oere soeze (Blerick), tuiten: mien oere toete (Blerick), toewte (Blerick) | suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1 |
17978 | sukkelen | krankelijk zijn: krenkelik (Blerick), pladeren: plare (Blerick) | Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18126 | syfilis | druiper: druiper (Blerick) | Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)] III-1-2 |
20772 | taai-taai | taai-taai: taai taai (Blerick) | taai-taai [N 29 (1967)] III-2-3 |
25651 | taai-taaiplank | figuurtaaiplank: figȳrtājplaŋk (Blerick) | Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.] II-1 |
21826 | taal | taal: taal (Blerick) | taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1 |
20745 | taart | taart: taart (Blerick), Syst. WBD taart (Blerick) | taart [SGV (1914)] || Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
20891 | tabak | tabak: tebak (Blerick) | tabak [SGV (1914)] III-2-3 |
20577 | tabakspruim | pruimtabak: prōēm tabak (Blerick), prōēm tebak (Blerick) | pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20589 | tabakssap | tabakzever: tabakzeiver (Blerick), zever in de pijp: zeiver in de piēp (Blerick) | Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)] III-2-3 |