23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (L269p Blerick)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (L269p Blerick)
|
tafel [SGV (1914)]
III-2-1
|
20152 |
tafelbroeder; niet te gebruiken |
tafelbroer:
tòfelbroor (L269p Blerick)
|
tafelbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19833 |
tafelpoot |
poot:
puət (L269p Blerick),
tafelpoot:
tōͅfəlpuət (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
tafelpoot [DC 49 (1974)]
III-2-1
|
20153 |
tafelzuster; niet te gebruiken |
tafelzuster:
tòfelzuster (L269p Blerick)
|
tafelzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24494 |
tak (alg.) |
knoest:
knoes (L269p Blerick),
overjarig hout:
oeuverjaorig holt (L269p Blerick),
tak:
tak (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
tek (L269p Blerick)
|
(jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || dikke tak [DC 25 (1954)] || Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] || tak [SGV (1914)]
III-4-3
|
33018 |
tak op ingezaaid land |
wis:
wes (L269p Blerick)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
femielie (L269p Blerick)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
kroon:
kroên v.d. boum (L269p Blerick),
tak (mv.):
tek (L269p Blerick)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] || takken (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
vertakken:
vertakke (L269p Blerick)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|