19347 |
tevreden; tevredenheid |
content:
Bin maar content dich! (L269p Blerick),
Bin maar content, dich! (L269p Blerick)
|
Hoe zegt men: Wees maar tevreden, jij! [N I (1964)]
III-1-4
|
19781 |
thuis |
thuis:
thoes (L269p Blerick)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21540 |
tien centiem |
dubbeltje:
nerland.
dobbeltje (L269p Blerick)
|
een muntstuk van 10 centimes (in België) [s(j)oe, sol, brak, knap, klomp] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21611 |
tien-guldenstuk |
gouden tientje:
ein golde tientje (L269p Blerick)
|
tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21379 |
tiend |
tiende:
de tīēnd (L269p Blerick),
tiènd (L269p Blerick)
|
tiend [SGV (1914)] || tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33423 |
tiendschuur |
tiendschuur:
tiǝntsxø̄r (L269p Blerick)
|
Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.]
I-6
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdkorting:
tiedkorting (L269p Blerick)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (L269p Blerick)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
34647 |
tilbury |
tilbury:
telbǝri (L269p Blerick)
|
Tweewielig rijtuigje, meestal zonder kap, voor twee personen, dat door één paard getrokken wordt. De tilbury is lager dan de sjees. Er is geen aparte bok voor de koetsier. Af en toe is dit ook een meer algemene benaming voor een klein rijtuigje. [N 17, 5, add; N 101, 1 + 6-8; N G, 51, monogr]
I-13
|
31740 |
timmeren |
timmeren:
tømǝrǝ (L269p Blerick)
|
De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.]
II-12
|