18002 |
verkleumd |
kouderig:
kelderig (L269p Blerick),
stijf:
stief van de kelt (L269p Blerick),
stīēf van de keld (L269p Blerick),
verkild:
verkild (L269p Blerick)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21392 |
verkoper |
verkoper:
verkuiper (L269p Blerick)
|
verkooper [SGV (1914)]
III-3-1
|
18074 |
verkouden |
verkeld:
vǝrkęlt (L269p Blerick),
verkoud:
ik bin verkald (L269p Blerick),
ik bin verkalt (L269p Blerick),
ik bin verkelt (L269p Blerick),
verkald zien (L269p Blerick),
verkald ziēn (L269p Blerick),
zwaor verkald (L269p Blerick),
Dit moet volgens de informant vroeger verkaat geweest zijn.
ik ben verkald (L269p Blerick)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
I-9, III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
koude:
ein zwaore kält (L269p Blerick),
ik höb ein kelt gepak (L269p Blerick),
kwaoje kelt (L269p Blerick),
lichte keld (L269p Blerick),
kwade koude:
kwaoje kelt (L269p Blerick),
lichte koude:
lichte keld (L269p Blerick)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)] || Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
verkwanselen:
verkwanselen (L269p Blerick)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21281 |
verkwisten |
doordraaien:
d⁄r doordreie (L269p Blerick)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
verlagen:
verliëge (L269p Blerick)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19038 |
verlegen |
bleu:
bluuj (L269p Blerick),
blūū (L269p Blerick),
schouw:
schôôw (L269p Blerick),
(= bang).
schōōw (L269p Blerick),
b.v. de bis toch neet schòuw (verlegen).
schòuw (L269p Blerick),
verlegen:
verlaege (L269p Blerick),
verlège (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
Tegenwoordig gebruikt men ook dit woord!
verlaege (L269p Blerick)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
21393 |
verliezen |
verlieren:
verleere (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
verlīēre (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
verliezen:
verleeze (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
verleeze(n) (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
verleze (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
verliezen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
34165 |
verlopen |
omlopen:
(de koe is) ømgǝlǫu̯pǝ (L269p Blerick),
zich verlopen:
(de koe heeft) zex vǝrlǫu̯pǝ (L269p Blerick)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|