e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vink boekvink: bookvink (Blerick, ... ) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
viool viool: fioel (Blerick, ... ), fiōl (Blerick) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
vis, algemeen vis: visch (Blerick), vèsch (Blerick) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
visaas aas: oas (Blerick), schoraas: idiosyncr. wit vlindertje van ?en nacht  schaoraos (Blerick), sprok: idiosyncr.  sprok (Blerick), wormaas: wörmaos (Blerick) aas [SGV (1914)] || wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)] III-4-2
vishengel garde: gaert met tuug (Blerick), visgarde: visgaert (Blerick) Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
viskorf viskast: (viskas) (Blerick, ... ) beun (vischkast) [SGV (1914)] III-3-2, III-4-2
vissen vissen: vèsschen (Blerick) visschen (ww.) [SGV (1914)] III-3-2
vissnoer reep: reap (Blerick), tuig: tuug (Blerick), viem: viem (Blerick) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2
visvangst vangst: vangs (Blerick), vangst (Blerick) Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2
vlaai vlaai: Syst. WBD  vlaaj (Blerick) Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)] III-2-3