17702 |
darm |
darm:
derm (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
25435 |
darmen |
darmen:
d ̇ɛrm (L269p Blerick),
dɛrm (L269p Blerick),
kransdarm:
kransdɛrm (L269p Blerick),
rechte darm:
rɛxtǝ dɛrm (L269p Blerick),
te-eindetoe:
tęjndǝtu (L269p Blerick)
|
In dit lemma zijn geïnventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.]
II-1
|
25452 |
darmen schoonmaken |
darmen schoonmaken:
[darmen] sxūǝnmākǝ (L269p Blerick),
leegmaken en spoelen:
lɛ̄xmākǝ ɛn spȳlǝ (L269p Blerick)
|
De darmen die als omhulsel voor de worst gebruikt worden, worden eerst leeggeperst. Daarna worden ze verder schoongemaakt door ze binnenste buiten te keren en ze met al dan niet zout water af te wassen, of door het resterende vuil weg te krabben. Meestal worden de darmen vervolgens uitgekookt. Het object "darmen" is niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 117; monogr.]
II-1
|
25439 |
darmenbak |
kuip:
kȳp (L269p Blerick),
vloot:
vluǝt (L269p Blerick),
vlōt (L269p Blerick),
wagen:
wāgǝ (L269p Blerick)
|
Mand, bak of iets dergelijks waarin de ingewanden worden opgevangen, als de buik wordt doorgesneden. [N 28, 61; monogr.]
II-1
|
21084 |
darmvet |
kransvet:
kransvɛt (L269p Blerick),
los vet:
los vɛt (L269p Blerick)
|
Het vet dat om de ingewanden zit, het bindweefsel. [N 28, 79; monogr.]
II-1
|
33824 |
dartel |
speuls:
spø̄ls (L269p Blerick),
weelderig:
wē̜ldǝrex (L269p Blerick)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
18250 |
das, sjaal |
das:
das (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
sjaal:
sjaal (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
dasspang:
dasspang (L269p Blerick),
dasspeld:
dasspeld (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
dauw:
dauw (L269p Blerick),
dŏŭw (L269p Blerick),
nevel:
nevel (L269p Blerick)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33519 |
dauw op vruchten |
waaslaag:
waslaeg (L269p Blerick)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|