e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doden doodslagen: dūǝtslāgǝ (Blerick) De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.] II-1
doedelzak doedelzak: doedelzak (Blerick, ... ) Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)] III-3-2
doek doek: dook (Blerick), hae vreef zien schoon op met ennen dook (Blerick), hae vrief zien schoon op met einen dook (Blerick), hae wreef zich de schoon op met einen dook (Blerick) doek [SGV (1914)] || Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3
doel goal (eng.): gaol (Blerick), kist: de kis (Blerick) Het doel. [DC 49 (1974)] III-3-2
doel bij verstoppertje spelen pot: poet (Blerick, ... ) Het doel bij het verstoppertje spelen [buut]. [N 88 (1982)] III-3-2
doelloos friemelen handvollen: hafēlle (Blerick), met de handen spelen: met de hand speule (Blerick) haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)] III-1-2
doelman keeper (eng.): keeper (Blerick), kieper (Blerick) Doelverdediger. [DC 49 (1974)] III-3-2
doelpunt goal (eng.): gaol (Blerick), gool (Blerick) Doelpunt. [DC 49 (1974)] III-3-2
dof, gedempt van geluid dof: dôf geluud (Blerick) niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)] III-4-4
doffer, mannelijke duif doffer: doŏffer (Blerick), dôffer (Blerick, ... ), dôoffer (Blerick), hoorn: horre (Blerick), mannetjesduif: menkesdoef (Blerick) duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] || mannetjesduif [SGV (1914)] III-4-1