20635 |
dronken |
bezopen:
bezaope (L269p Blerick),
een stuk in zijn hak:
n stuk in zien hak (L269p Blerick),
een stuk in zijn kont:
n stuk in zien kont (L269p Blerick),
te diep in het glaasje gekeken:
te deep in t glêske gekeeke (L269p Blerick),
zat:
zat (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
zo zat als een schup:
zoe zat as n schöp (L269p Blerick)
|
dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
een stuk in de kraag hebben:
n stūk in de kraag hubbe (L269p Blerick),
een stuk in zijn kont hebben:
e stūk in zien kōnt hubbe (L269p Blerick),
hem om hebben:
m um hebbe (L269p Blerick),
um um hebbe (L269p Blerick),
um um hubbe (L269p Blerick),
kachel zijn:
kachel zīēn (L269p Blerick),
lazerus zijn:
lazarus zīēn (L269p Blerick),
zat zijn:
zat sien (L269p Blerick)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
het blijft droog:
⁄t bliêf druug (L269p Blerick),
t blijft over]:
ut drief euver (L269p Blerick),
we halden weir euver (L269p Blerick),
’t waer dreigt waal maar ’t waait/wejt toch door (L269p Blerick)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drueg (L269p Blerick),
drûuch (L269p Blerick)
|
droog [DC 45 (1970)], [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
afdrooghanddoek:
aafdruughanddook (L269p Blerick),
kopjesdoek:
køͅpkəs˂dōk (L269p Blerick),
schotelslet:
sxoͅtəlslɛt (L269p Blerick),
theedoek:
tīədōk (L269p Blerick),
vaatdoek:
vāt˂dōk (L269p Blerick)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
droogrek:
drȳxrɛk (L269p Blerick),
tuitenrek:
tø̜i̯tǝrɛk (L269p Blerick),
vaatrek:
vātrɛk (L269p Blerick),
vaatstaander:
vaatstaander (L269p Blerick)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drȳxstǭn (L269p Blerick)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25479 |
droogzolder |
meelzolder:
mē̜lzø̜ldǝr (L269p Blerick)
|
De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c]
II-1
|
20554 |
drop |
suikerpek:
sokerpèk (L269p Blerick),
sokkerpaek (L269p Blerick),
sôkkerpaek (L269p Blerick)
|
drop [Weijnen BN 01 (1938)] || drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
suikerpekwater:
sokkerpeak water (L269p Blerick),
sôkkerpeak water (L269p Blerick)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|