21661 |
halen en betalen |
afrekenen:
aafraekene (L269p Blerick)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
halfbroor (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
halfbrōōr (L269p Blerick),
hallefbrōōr (L269p Blerick),
stiefbroer:
stiefbroor (L269p Blerick)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
halfsuster (L269p Blerick),
halfzuster (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
hallefsuster (L269p Blerick),
stiefzuster:
stiefzuster (L269p Blerick)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34027 |
halfbloed |
halfbloed:
halfblōt (L269p Blerick),
stamboekkoe:
stambōkku (L269p Blerick)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
18713 |
halfhemd |
borst:
bors (L269p Blerick),
front:
front (L269p Blerick),
frónt (L269p Blerick),
druug me neet miër
front (L269p Blerick)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
laarsje:
laerskes (L269p Blerick),
léérskes (L269p Blerick)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18651 |
halfhoge pet met opstaand bovenstuk |
lage zijden:
liëge ziëje (L269p Blerick)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het halfhoge model {afb} [lage zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
halm:
halǝm (L269p Blerick),
spier:
spēr (L269p Blerick)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
hals (L269p Blerick),
hels (L269p Blerick)
|
hals [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
32315 |
halsband |
halsband:
hals˱bant (L269p Blerick),
hals˱baŋk (L269p Blerick)
|
De band die aan beide kanten van een vat tussen kopband en buikband wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ.' [N E, 22b; N E, 42]
II-12
|