17661 |
handen (kindernamen) |
polletjes:
poellekes (L269p Blerick),
vuistjes:
vuustjes (L269p Blerick)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
jatten:
jatte (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick),
klauwen:
klauwe (L269p Blerick),
knurften:
knörfte (L269p Blerick),
vuisten:
vuus (L269p Blerick)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
handgeld (L269p Blerick)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34566 |
handkar |
handkar:
ha.ntkar (L269p Blerick),
handwagen:
hantwāgǝ (L269p Blerick)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
handlanger:
hantjlaŋǝr (L269p Blerick),
hantlęŋǝr (L269p Blerick)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
29922 |
handlangeren |
handlangeren:
hantlęŋǝrǝ (L269p Blerick),
spijs maken:
spīs mākǝ (L269p Blerick),
stenen dragen:
stejn drāgǝ (L269p Blerick
[(met een plankje op de schouder: met˱ ęj plɛŋkskǝ ǫp ǝ šǫwǝr)]
)
|
De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.]
II-9
|
17662 |
handpalm |
handpalm:
hankpalm (L269p Blerick),
holte van de hand:
hölte van de hand (L269p Blerick),
palm:
palm (L269p Blerick)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32831 |
handrol, tuinrol |
welletje:
wɛlkǝ (L269p Blerick)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|
18256 |
handschoen |
haas:
haas (L269p Blerick),
haase (L269p Blerick),
has(ch) (L269p Blerick),
hasse (L269p Blerick),
hassen (L269p Blerick)
|
handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18711 |
handschoen zonder vingers |
halve haas:
halve haase (L269p Blerick),
mitaine (fr.):
metains (L269p Blerick)
|
wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|