33514 |
snijbonen |
rattenkeutels:
krombek is een erwtensoort
ratte keutels (L269p Blerick)
|
Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)]
I-7
|
30940 |
snijmes |
steekmes:
stē̜kmɛts (L269p Blerick),
trekmes:
trękmɛts (L269p Blerick)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|
18134 |
snijwonde |
krats:
Indien ondiep.
krats (L269p Blerick),
snee:
eine sneej in de vinger (L269p Blerick),
enne sneej (L269p Blerick),
enne snee‧j (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
⁄n sneej in de vinger (L269p Blerick),
snijwonde:
sniewond (L269p Blerick)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
beuken:
bêuke (L269p Blerick),
snikken:
snikke (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21450 |
snipper |
snipper:
snipper (L269p Blerick)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
20590 |
snoepen |
snoepen:
snoepe (L269p Blerick)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
snoep:
snoep (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
zoetigheid:
zeutigheid (L269p Blerick)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
snoepje:
snoepje (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
smiktouw:
smektǫu̯ (L269p Blerick),
snoer:
snōr (L269p Blerick)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
snorbaard:
snorboard (L269p Blerick)
|
snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|