24135 |
buizerd |
buizerd:
buizerd (L269p Blerick),
buizert (L269p Blerick)
|
buizerd || buizerd (54 grote, plompe, slome vogel; brede vleugels en korte staart; vaak op paaltjes in weilanden; vaak te zien; broedt zeldzaam in bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25220 |
bulderen van de storm |
bulderen:
buldere (L269p Blerick)
|
een sterk rommelend of dreunend geluid geven, gezegd van bijv. een storm of een kanon [rullen, bulderen, burrelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21118 |
bundel groenten |
bos:
(prei)
boes (L269p Blerick)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33102 |
bundel zangen |
bos:
bus (L269p Blerick)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
25058 |
bundel, bussel |
bundel:
bundel (L269p Blerick)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boonder (L269p Blerick),
hectare:
hektaar (L269p Blerick)
|
bunder [SGV (1914)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
bunzing:
bunzing (L269p Blerick),
ulk:
ilk (L269p Blerick),
illik (L269p Blerick)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
buur:
d’n buur (L269p Blerick),
naaste buur:
naaste buur (L269p Blerick),
naburen:
naobere (L269p Blerick)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22489 |
burenovertrek |
intocht houden:
inteug halde (L269p Blerick)
|
Het gebruik dat bij een verhuizing het gezin op versierde wagens naar de nieuwe woning gebracht werd. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemeister (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
börgemeister (L269p Blerick),
burger:
d’n burger (L269p Blerick)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|