33749 |
castreren |
castreren:
kastrērǝ (L269p Blerick),
knijpen:
knīpǝ (L269p Blerick),
lubben:
lupǝ (L269p Blerick),
snijden:
snii̯ǝ (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-9
|
28448 |
cel |
cel:
cel (L269p Blerick)
|
Zeshoekige opening in de raat. De cel dient voor het uitbroeden van de larven of voor het bergen van honing en stuifmeel. De wijdte tussen de evenwijdige wanden wisselt naar de bijensoort en de ouderdom der raat van 4,74 mm tot 5,50 mm. De normale diepte is 12 mm maar ze kan ook wat minder zijn. [L 1a-m; S 3; Ge 37, 56]
II-6
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmęnt (L269p Blerick)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
30003 |
cement-kalkmortel |
kalkspijs:
kalǝkspīs (L269p Blerick)
|
Mortel bestaande uit cement, kalk en zand. [N 30, 37d]
II-9
|
29999 |
cementmortel |
cementspijs:
sǝmęnt[spijs] (L269p Blerick)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
21451 |
cent |
cent:
cent (L269p Blerick)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25313 |
centiare, maat van 1 m2 |
vierkante meter:
veerkante meater (L269p Blerick)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 1 vierkante meter [centiare, centiaar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
drūūgwors (L269p Blerick),
drŭŭgwors (L269p Blerick),
drûûgworsz (L269p Blerick),
gerookte worst, bestaande uit rood vlees en stukjes vet
drûûgwors (L269p Blerick),
veur op het broëd
druugwors (L269p Blerick)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
chagrin (L269p Blerick)
|
chagrijn [SGV (1914)]
III-1-4
|
20913 |
champignon |
champignon:
idiosyncr.
sjampijons (L269p Blerick)
|
Champignon: een eetbare witte paddestoel met aanvankelijk rozige, later donkere, purperbruine plaatjes en sporen, het is de meest gekweekte paddestoel (kampernoelje, kampernoelie, duivelsbrood, pampernoelie, dolhondenbrood, champignon). [N 92 (1982)]
III-4-3
|