e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
darm darm: derm (Blerick, ... ) darm [DC 02 (1932)] III-1-1
darmen darmen: d ̇ɛrm (Blerick), dɛrm (Blerick), kransdarm: kransdɛrm (Blerick), rechte darm: rɛxtǝ dɛrm (Blerick), te-eindetoe: tęjndǝtu (Blerick) In dit lemma zijn ge√Ønventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.] II-1
darmen schoonmaken darmen schoonmaken: [darmen] sxūǝnmākǝ (Blerick), leegmaken en spoelen: lɛ̄xmākǝ ɛn spȳlǝ (Blerick) De darmen die als omhulsel voor de worst gebruikt worden, worden eerst leeggeperst. Daarna worden ze verder schoongemaakt door ze binnenste buiten te keren en ze met al dan niet zout water af te wassen, of door het resterende vuil weg te krabben. Meestal worden de darmen vervolgens uitgekookt. Het object "darmen" is niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 117; monogr.] II-1
darmenbak kuip: kȳp (Blerick), vloot: vluǝt (Blerick), vlōt (Blerick), wagen: wāgǝ (Blerick) Mand, bak of iets dergelijks waarin de ingewanden worden opgevangen, als de buik wordt doorgesneden. [N 28, 61; monogr.] II-1
darmvet kransvet: kransvɛt (Blerick), los vet: los vɛt (Blerick) Het vet dat om de ingewanden zit, het bindweefsel. [N 28, 79; monogr.] II-1
dartel speuls: spø̄ls (Blerick), weelderig: wē̜ldǝrex (Blerick) Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g] I-9
das, sjaal das: das (Blerick, ... ), sjaal: sjaal (Blerick, ... ) das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] III-1-3
dasspeld dasspang: dasspang (Blerick), dasspeld: dasspeld (Blerick, ... ) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dauw: dauw (Blerick), dŏŭw (Blerick), nevel: nevel (Blerick) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4
dauw op vruchten waaslaag: waslaeg (Blerick) Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)] I-7